Afscheid Jan Martijn Abrahamse van Seminarium
Seminarium
23 februari 2024
In 2010 begon Jan Martijn Abrahamse als onderzoeksassistent bij het Baptisten Seminarium, later ging hij er ook lesgeven. Per afgelopen september werd zijn werk bij de Christelijke Hogeschool Ede uitgebreid tot een fulltime baan als lector en nam hij afscheid van het Seminarium. In een interview blikken we met hem terug.
Hoe ben je oorspronkelijk bij het Seminarium terechtgekomen?
Ik heb in Leuven en Amsterdam theologie gestudeerd en was destijds voorganger in Aalsmeer. In die tijd stuurde ik eens een artikeltje naar Teun van der Leer, die toen rector van het Seminarium was, maar ook hoofdredacteur van het blad Soteria. Dat was het eerste contact, dat ertoe leidde dat ik onderzoeksassistent kon worden, maar wel onder de voorwaarde dat ik zelf ook het Seminarium zou gaan doen. Dat heb ik gedaan. Het werk was officieel voor één dag in de week, al stak ik er ook veel eigen tijd in. Later ging ik ook lesgeven, vaak samen met anderen.
Ondertussen stopte ik als voorganger en ik ging aan de slag bij de CHE. Het was vaak wel een gedoe om voor twee onderwijsorganisaties tegelijk te werken: je roosters worden van beide kanten gewoon gepland, daar kun je zelf geen invloed op uitoefenen. In 2015 ben ik daarom al een keer gestopt bij het Seminarium, maar in 2020 kwam ik weer terug, toen als docent voor één dag in de week. Ik wilde graag verder in het theologisch onderwijs, het team was juist aan het verjongen – zo kwamen er wat dingen bij elkaar waardoor ik die stap weer maakte. Nu, een paar jaar, later ben ik opnieuw in de situatie dat ik het werk niet meer kan combineren met de CHE. Wel blijf ik als gastdocent aan het Seminarium het vak ‘Evangelical and Baptist Ethics’ geven, samen met Hans Riphagen.
"Een kleine organisatie als het Seminarium heeft z'n schoonheid in al z'n kwetsbaarheid"
Welke vakken heb je nog meer gegeven?
Vakken als Baptistica en Ecclessiologie – dat is kerkleer. Eens in de zoveel tijd verandert de inrichting van de vakken een beetje, maar over het algemeen waren de drie terugkerende onderwerpen voor mij: geschiedenis, ethiek en kerk. Het Seminarium is een beroepsopleiding. Als wij een onderwerp als ethiek bespreken, gaat het niet om slim, theoretisch redeneren, maar over dingen die je in de praktijk van het voorgangerschap tegenkomt en hoe je daarmee om kunt gaan. Dan kijken we bijvoorbeeld naar hoe we in onze kerktraditie de Bijbel lezen en vormgeven aan het kerk-zijn. We geven dus ook geen pasklare oplossingen en antwoorden op concrete vragen, maar bekijken wat er op tafel ligt en hoe we hierover na kunnen denken.
Ik heb er met heel veel plezier gewerkt. We hadden een klein team, een soort brotherhood, de oudere en de jongere generatie samen. Dat was wel mooi. Er was veel ontspanning, een soort vriendschappelijke relatie naast de theologie, we deelden een gezamenlijke passie en hadden tegelijk te maken met een beperkt budget. In vergelijking met grotere theologische instituten hangt het Seminarium altijd aan een zijde draadje. Toen ik bij de CHE ging werken was het daar anders: de middelen waren goed – iedereen had een eigen stoel, waar je bij het Seminarium er eerst een moest gaan zoeken. Dat heeft ook zijn charme, maar daarmee zag je wel de kwetsbaarheid van de opleiding. Tegelijk gaf het op een bepaalde manier ook diepgang: we waren bezield met de overtuiging dat het van belang was waar we mee bezig waren! Het risico daarvan is dat er een groot appèl op de mensen wordt gedaan en ze zich uiteindelijk over de kop kunnen werken. Ook de verwevenheid van de professionele en vriendschappelijke relaties draagt dat risico in zich. Wanneer is het genoeg, hoeveel kun je nog geven? Zo heeft een kleine organisatie z'n schoonheid in al z'n kwetsbaarheid. Dat zal in de toekomst een uitdaging blijven. Al zie ik wel dat Hans (Riphagen, de rector, red.) hier oog voor heeft.
"De tragedie van deze wereld wordt omlijnd door de lach van God: ondanks alles komt het goed!"
Wat deed je als wetenschappelijk medewerker?
Er waren verschillende collega's met onderzoek bezig en dat had allemaal in zekere zin te maken met de leer van de kerk. Zelf ben ik gepromoveerd op het onderwerp 'ambt', Daniël Drost op ‘kerkplanting’, Hans Riphagen op ‘kerk in de buurt’ en Teun van der Leer op ‘oecumene en kerk’. Daar zat wel een soort gezamenlijkheid in, naar we hadden wel elke ons eigen onderzoek. Eigenlijk had ik wel meer sámen onderzoek willen doen.
De afgelopen jaren ben ik bezig geweest met een boek over 'komische theologie', dat ik nu aan het afronden ben. Dat gaat erover dat het karakter van het christelijke verhaal komisch en niet tragisch is. Dan bedoel ik niet komisch in de zin van brullen van het lachen, maar zoals in de dramaleer uit de Griekse literatuur: daarin is een komedie een verhaal waarin het goed komt, waarin het uiteindelijk toch goed uitpakt voor de zwakkere, lachwekkende figuur, voor de onhandige, falende nobody. De maatschappelijke hiërarchie wordt omgedraaid. In de Bijbel zie je dat ook: de eersten zijn de laatsten, genade voor mensen die het niet hebben verdiend, God wordt mens in Jezus – dat is toch bijna lachwekkend. En ook maatschappelijk: de zwakkere heeft aanzien in de kerk en wie in de samenleving iets voorstelt mag die status niet gebruiken om in de kerk een hogere positie te krijgen, zoals Paulus in de brief aan de Korintiërs uitlegt. Dat is de omgekeerde wereld.
Ik sta in mijn onderzoek bijvoorbeeld uitgebreid stil bij Psalm 2, waar we lezen dat ‘Hij die op de troon zit lacht’. Hoe moet je dit begrijpen? Wat zegt dit over God? Wat betekent dit voor het karakter van het christelijk geloof? God is op een lachende manier betrokken bij de schepping. Dat geeft een beeld van verhevenheid, want Hij grijpt ook in met zijn lach. De tragedie van deze wereld wordt ingebed, omlijnd door de lach van God: ondanks alles komt het goed! Psalm 2 is een van de meest geciteerde Psalmen in het Nieuwe Testament, als een bemoedigende tekst voor de vroege kerk dat God uiteindelijk de wereld in zijn hand heeft en definitief in de geschiedenis van de mensheid heeft ingegrepen door zijn Zoon te sturen.
Een ander voorbeeld is het lied van Maria, waarin zij bezingt dat Hij heersers van de troon zal stoten, terwijl zij, een meisje van heel weinig aanzien, de begunstigde van God is geworden. Oftewel: de hele maatschappij gaat op de schop.
Je bent nu lector geworden bij de CHE. Wat houdt dat in?
Een lector is iemand aan een hbo-instelling die een onderzoeksteam leidt, ook een soort gezicht van dat onderzoek is, en dat onderzoek verbindt met het onderwijs en de praktijk van het werkveld. Het onderzoek waar ik nu mee bezig ben gaat over ‘verlangen naar het heilige’. In onze tijd van maakbaarheid, gejaagdheid en efficiëntie missen veel mensen iets: datgene dat niet beheersbaar is, dat groter is dan wijzelf, maar dat wel betekenis en zin geeft, het mysterieuze, dat er een Ander is. Je ziet dat mensen dat nu zoeken in de natuur of bijvoorbeeld de Mattheus Passion van Bach: daarin vinden ze schoonheid, ervaren ze dankbaarheid. Maar over het algemeen is hier in onze tijd steeds minder taal en ruimte voor. In het onderzoek houden we ons bezig met vragen als: wat is het heilige, waar vind je dat en hoe kan het christelijk geloof misschien tegemoet komen in wat er wordt gemist?
"Ik hoop dat de waardering voor het Seminarium toeneemt in onze gemeenschap"
Heb je nog een wens voor het Seminarium?
Ik ben dankbaar voor de goede tijd die ik daar heb gehad en ik hoop van harte dat het Seminarium een rol zal houden in de gemeenschap. Je hoort soms de vraag opkomen: ‘Waar is een eigen opleiding voor nodig?’ Dat vind ik zo zonde, want er zit een grote waarde in de uitwisseling tussen Seminarium en geloofsgemeenschap. Ik hoop dat die uitwisseling steeds sterker wordt en dat daarmee ook de waardering van het Seminarium toeneemt. Want dat heb ik soms wel gemist in onze gemeenschap.
Gerdien Karssen, communicatiemedewerker Unie-ABC